Voegwoorden Voegwoorden zijn verbindingswoorden. Ze verbinden woorden of zinnen met elkaar. Er zijn twee soorten verbindingswoorden. Vandaag kijken we naar: EN OF MAAR WANT Met deze voegwoorden verbinden we twee zinnen aan elkaar die gelijkwaardig zijn. De woordvolgorde in beide zinnen blijft het zelfde.
Hij wil naar de wedstrijd. Hij heeft geen geld. Hij wil naar de wedstrijd maar hij heeft geen geld. Maria houdt van boeken. Jaap houdt van films. Maria houdt van boeken en Jaap houdt van films. Maarten gaat naar Spanje of hij gaat naar India. Jantje gaat vroeg naar bed want hij is heel moe. Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 11
OEFENEN
Verbind de zinnen met een voegwoord.
Verbind de zinnen met een voegwoord.
Ik houd van voetballen…................ Jan houdt van fietsen. Het is koud ……………..het regent. Ik ga met de auto …………ik ga met de fiets. Ik ga naar huis …………ik ben moe.
en
Nederlandse Taal
maar
Niveau A1 Les 11
want
of
GRAMMATICA
Onregelmatige werkwoorden Er zijn 5 werkwoorden waarbij de infinitief niet eindigd in –EN maar in –N Gaan – staan – slaan – doen -zien. Bij deze werkwoorden halen we alleen de –N er vanaf om de stam te vinden.
Ik ga Jij gaat ( ga jij? ) U gaat Hij/zij/het gaat Wij gaan Jullie gaan Zij gaan
Nederlandse Taal
Ik doe Jij doet ( doe jij? ) U doet Hij/zij/het doet Wij doen Jullie doen Zij doen
Niveau A1 Les 11
DIALOOG
Mijn ouders Dit zijn mijn ouders. Mijn moeder heet Marijke en mijn vader heet Mark. Mijn moeder werkt op een kantoor. Ze is secretaresse. Mijn vader is politieagent. Ze zijn allebei 45 jaar. Ze houden allebei van dansen en van hardlopen. In de zomer gaan ze vaak naar het park maar in de winter blijven ze thuis. Mijn vader en moeder koken ook graag. Elke avond na hun werk koken ze voor m’n zusje en mij.
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 11
OEFENEN
Verbind de zinnen met een voegwoord. GEEF ANTWOORD OP DE VRAGEN.
Hoe heet mijn moeder? Hoe heet mijn vader? Hoe oud zijn mijn ouders? Wat voor werk doet mijn vader? Waar werkt mijn moeder? Wat doen ze in de zomer? Wat doen ze in de winter? Wat doen ze als ze ‘s avonds thuis komen?
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 11
GRAMMATICA
Leeftijd Als we iemand naar zijn leeftijd willen vragen, gebruiken we:
We antwoorden:
Hoe oud ben je?
Ik ben 20 (twintig).
Hoe oud ben jij? Hoe oud zijn je / jouw broers en zusjes?
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 11
DIALOOG
Broertjes en zusjes MARY: Joke, hoeveel broers en zussen heb jij? JOKE: Ik heb twee broers en een zusje. MARY : Hoe oud zijn ze? JOKE: Mijn twee broers zijn negentien en vierentwintig.
Mijn zusje is zestien. Heb jij broers en zussen? MARY: Ja, ik heb een broer. Hij is 30. Hij is getrouwd en
heeft drie dochters. JOKE: Hoe oud zijn de kinderen? MARY: Ze zijn drie, vijf en zeven jaar. JOKE: Oh jeetje, dat is vast een hoop werk! MARY: Ja, mijn broer heeft zijn handen vol!
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 11
OEFENEN
Stel je leraar/lerares verschillende vragen. Vertel je leraar/lerares:
Hoe veel personen er in je familie zijn. Wie het zijn. Hoe oud je vader en moeder zijn.
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 11
EXTRA OEFENEN
Werkwoorden vervoegen.
Ik _____________ dit boek heel saai. ( vinden ) Hij __________ na school altijd op het plein. ( spelen ) Als je goed ________ , weet je het. ( luisteren ) Wij _________ op vakantie naar Spanje. ( gaan ) _________ je tante ziek? ( zijn )
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 11
EXTRA OEFENEN
Maak een juiste zin en vervoeg het werkwoord.
Meteen – het vlees – de vrouw – leggen – in de koelkast. Lezen – mijn opa – in het park – vaak – een boek. Morgen – brengen – ik – naar het station – mijn vriendin Drinken – elke ochtend – hij – melk – op zijn kantoor Zien – veel mensen – het nieuws – op t.v.