Vertel over jezelf.. Vraag aan je leraar / lerares waar hij /zij vandaan komt en waar hij / zij werkt.
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 4
GRAMMATICA
Vraagwoorden - Ga je naar school? Wanneer we een Ja/Nee vraag stellen in het Nederlands, draaien we het werkwoord en het onderwerp om ( inversie )
- Ja - Nee - Waarom leer je Nederlands?
Maar we kunnen ook een open vraag stellen. Dan beginnen we met een vraagwoord.
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 4
- Ik leer Nederlands omdat ik hier studeer.
GRAMMATICA
Welk vraagwoord?
wie
wat
waar
hoe
wanneer
waarom
Welk/e
----- ---- heet jij?
----- ---- is de leraar?
----- ---- is het boek?
----- ---- broodje vind je lekker?
----- ---- studeer jij Nederlands?
----- ---- sport vind je leuk?
----- ---- is dat?
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 4
DIALOOG
Leuk je weer te zien! JAN: Hallo, hoe gaat het? MARJAN: Goed, dank je. Waar woon jij nu? JAN :
Ik woon nu in Amsterdam. Wanneer kom je me eens opzoeken? MARJAN :Wat denk je van morgen? Ik kom morgen, welke tram gaat naar je huis? JAN : Tram 1. Tot morgen dan. Dag! MARJAN : Tot morgen!
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 4
GRAMMATICA
Niet of Geen Om in het Nederlands een zin negatief te maken gebruiken we het woord ‘NIET’ ‘Niet’ komt na het werkwoord: ik werk niet
-
wij werken niet
jij werkt niet
-
jullie werken niet
u werkt niet
-
zij werken niet
hij/zij/het werkt niet We gebruiken ‘GEEN’ als het verwijst naar een algemeen zelfstandig naamwoord. Ik heb geen boek. - Wij krijgen geen koekje bij de koffie.
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 4
OEFENEN
Oefen met je leraar.
Werk je hard? Ga je naar huis? Drink je nu wijn? Kijk je naar voetbal? Woon je in Amsterdam? Mag ik een kopje koffie?
Nederlandse Taal
Niveau A1 Les 4
geen
niet
OEFENEN
Oefen met je leraar / lerares.
A: Hallo, hoe __________________ B: Goed, _____________________. A: Waar _________________? B: ___________________________ A: ___________________________ B: ____________________________ wanneer hoe Nederlandse Taal
Niet / geen
wat waarom Niveau A1 Les 4
waar
EXTRA OEFENEN
Gebruik het juiste woord. Hallo, ik ben Jan.
ben jij?
woon jij? Ik heet Jan.
heet jij? ben je zo moe? ga je op vakantie?
hoe
wanneer
Nederlandse Taal
waarom
Niveau A1 Les 4
wat
waar
wie
EXTRA OEFENEN
Gebruik het juiste woord. Hij heeft
auto.
Zij werkt Ik kom morgen Wij hebben
geld
Zij heeft
afspraak met de dokter.
niet
Nederlandse Taal
geen
Niveau A1 Les 4
WAT HEBBEN WE GELEERD?
Vraag en antwoord Vraagwoorden Niet of Geen Vragen en ontkenningen